Molen Molen
Molenaardigheden

Verhalen - Submenu

I - Reijer Maertsz Molenaar

II - Marij Reijers (Molenaar)
III - Reijer Pietersz Molenaar
IV - Jan Reijersz Molenaar
V - Pieter Jansz Molenaar
VI - Jan Pietersz Molenaar
VII - Dirk Molenaar
VIII - Jan Molenaar
IX - Dirk Molenaar
X - Petrus Molenaar

Molenaar

 

Geboorte

Omstreeks 1698 werd Jan geboren in Warmenhuizen bij de korenmolen aan de Oostwal (nu Sportlaan 1). Zijn ouders waren Reijer Pietersz Molenaar (ongeveer 35 jaar oud) en Maartje Pieters. Gegevens over z'n geboorte of doop heb ik verder niet gevonden. In 1722 was Jan nog minderjarig, en in juni 1724 was hij meerderjarig (ik denk dat je in die tijd op 25-jarige leeftijd meerderjarig werd, dus op die manier kom ik op een geboortejaar van ongeveer 1698).

Erfenis van zijn moeder

De eerste vermelding van Jan die ik heb gevonden is op 12 juni 1724. Hij woonde op dat moment "in de Waert". Nu weet ik met die vermelding nog niet waar dat nou is. Misschien de Schagerwaert of de Wieringerwaert. Jan woonde daar op dat moment blijkbaar sinds kort. Waar hij voor die tijd woonde is niet bekend. Zijn jeugd zal hij hebben doorgebracht in Warmenhuizen. Hij spande in 1724 samen met zijn zus en zwager een proces aan tegen zijn vader over de erfenis van zijn moeder. Het verhaal hierover is te lezen in deel D van het levensverhaal over Reijer Pietersz Molenaar.

Huwelijk

In 1725 woonde Jan in Winkel. Op 18 november van dat jaar trouwde hij met Maartje Cornelis Cramer uit Nieuwe Niedorp. Zij was de dochter van Cornelis Cramer en Trijn Jans en had op dat moment een zus Trijntje en een broer Dirk. Haar zus Trijntje was getrouwd met Jacob Claesz Kieft en haar broer Dirk met Geertje Dirks. Hun vader was omstreeks 1705 hertrouwd met Maartje Jans Mecken.
Klik hier om meer te lezen over de ouders van Maartje.
Op 22 april 1724 had vader in Nieuwe Niedorp zijn testament op laten maken met de volgende inhoud:

Voor Maartje

  1. een huis en erf met de twee schuren op de hoogzijde alhier belend Jan Crom ten oosten en Arien Hoogh ten westen
  2. twee morgen weiland in een groot stuk alhier binnen 't pad gemeen en onderdeel met voornoemde Jan Crom
  3. zes geerzen weiland boven 't pad achter de Slaay belend Jacob Castricum ten oosten en Cornelis Pietersz. Stam ten westen
  4. de grote kas

Voor Trijntje

  1. acht geerzen weiland in de niedorperboomen belend secretaris Langeboer ten noorden en Jan Koeman ten zuiden
  2. 13 snees weiland in de costverloren polder genaamd 'de Cromacker" belend Simon doctor ten oosten selfs ten westen
  3. 21 snees weiland aan het voornoemde land annex gelegen over de wipbrug
  4. een achtste deel in land mede aldaar samen met zijn kinderen
  5. 21 snees zaadland tegenover het voornoemde land
  6. zeven snees zaadland in de costverloren polder (gekocht van Dirk Ruijter)
  7. de kas van peet Maartje Jans

Voor Dirk

  1. het pakhuis op de laagzijde alhier belend Lieuwe Jacobs Prins ten oosten en Adriaen Jans Langedijk ten westen
  2. acht geerzen en 9 snees weiland boven 't pad belend Claas Rijper ten oosten en Claas Nierop ten westen
  3. de kas die in de keuken staat

De verdere goederen die Cornelis Cramer naliet, inclusief kleren zouden gelijk verdeeld worden door zijn drie kinderen.

 

Huwelijksinschrijving Jan en Maartje

De inschrijving van het wettelijk huwelijk van Jan Reijersz Molenaar en Maartje Cornelis Cramer.

Verkoop onroerend goed

Het geërfde huis op de Hoogzijde van Nieuwe Niedorp verkocht Jan vlak na zijn huwelijk aan zijn zwager Dirk Cornelisz Cramer. De koopsom was 350 gulden en zou door Dirk in 3 jaarlijkse termijnen in mei 1726, 1727 en 1728 betaald worden.

Op 19 februari 1726 verkocht hij vervolgens nog eens 6 geerzen land gelegen boven 't Pad. Ik neem aan dat dit het land is wat genoemd werd in het testament van Cornelis Cramer en wat Jan en Maartje dus geërfd hadden. In de omschrijving staat nu echter dat het groetland was (geen weiland dus) en belend Jan Etsz. Loen ten zuidoosten, en Dirk Cramer ten noordwesten. Koper van het land was Jacob Kastricum uit Terdiek. Hij betaalde er 120 gulden voor.

Ook op 6 mei 1726 werd weer een stuk land uit de erfenis van Cornelis Cramer verkocht. Dit keer waren de verkopers alle drie de kinderen samen. Het nu verkochte land was weiland genaamd d'twisscher weijd gelegen in Niedorp binnen 't pad, groot 8 geerzen en 8 snees belend de kinderen van Cornelis Mosch ten oosten en Dirk Cramer c.s. ten westen. Koper voor 1.152 gulden en 13 stuivers werd Jacob Corn. Wiel die blijkbaar contant betaalde.

Aankoop van een meelmolen

De verkoopopbrengsten uit de erfenis van Cornelis Cramer kon Jan waarschijnlijk goed gebruiken voor de volgende grote aankoop die hij deed. Op 9 mei 1726 kocht hij namelijk de korenmolen met toebehoren van het plaatsje Winkel waar hij al woonde en het bijbehorende huis en erf. Dit alles was gelegen in de Bosstraat. De omschrijving was: ten noordwesten van de bosch, ten westen van de vaart en ten oosten van de Heerewegh.
De verkopers van deze molen waren Hillebrant Pietersz. en Cornelis Pietersz. meelmolenaars uit Warmenhuizen. Deze hadden de molen nog maar kort daarvoor zelf gekocht. Jan Reijersz. kocht deze korenmolen met huis voor 4.400 gulden, te betalen 1.200 gulden meteen en daarna jaarlijks op 1 mei 200 gulden totdat de gehele koopsom afbetaald zou zijn. Het maalloon bedroeg:

5 stuivers per zak tarwe;
2,5 stuiver per zak rogge;
3 stuivers per zak haver of koren.

De verkoper Hillebrant Pietersz. was dezelfde persoon als degene die jaarlijks 200 gulden verschuldigd was aan de vader van Jan vanwege de koop van de korenmolen van Warmenhuizen in 1717.

Testament

In januari 1727 blijkt Maartje ziek te zijn. Op 17 januari 's morgens om 11 uur kwam de notaris uit Nieuwe Niedorp langs bij Jan en Maartje in Winkel. Blijkbaar ging het al weer wat beter met Maartje want de woorden "ziek te bed liggende" waren doorgestreept en gewijzigd in "ziekelijk in haar stoel zittende". Jan was gezond volgens het testament. De inhoud van het testament was als volgt:
De vader van Jan (Reijer Pietersz) zou alleen zijn legitieme portie erven van Jan. De zus van Maartje (Trijntje) zou de kleren van Maartje erven, behalve haar groene wollen "bombazijen Jak met een wit zijde damaste rijglijf", want die was voor haar mans zus Maartje Reijers bestemd. Verder legateerde zij aan Neeltje Jacobs, de dochter van haar genoemde zus, haar zilveren tuig en kniptas. Jan Reijersz zou dit dan moeten bewaren totdat Neeltje Jacobs de leeftijd van 15 jaar zou hebben bereikt. Alle overige goederen zouden, als er geen kinderen uit hun huwelijk zouden achterblijven, worden geërfd door de langstlevende partner. Nadat ook de langstlevende partner zou zijn overleden, moest de erfenis die er op dat moment eventueel nog overbleef door de vrienden en erfgenamen van zowel Jan als Maartje ieder voor de helft worden verdeeld.

Het raadhuis van Winkel

Het raadhuis van Winkel.

Familie en gezin

De vader van Jan was met Pinkster 1737 (9 juni neem ik aan) overleden. Op 23 november 1742 ging Jan samen met de andere erfgenamen naar de notaris in Nieuwe Niedorp om te vertellen hoe de erfenis was verdeeld. Dit op verzoek van de voogden van de kinderen van Jacob Reijersz, de overleden broer van Jan. De erfenis van 1.800 gulden contant geld was op de dag van de begrafenis van Reijer Pietersz verdeeld onder de erfgenamen, waarbij verrekend werd datgene wat ieder al had ontvangen tijdens het leven van hun vader. De afbetalingen die ontvangen werden met betrekking tot de verkochte molens in Schagen en Warmenhuizen werden daarna jaarlijks verdeeld, ieder 1/6e deel.

De man van Trijntje Cornelis Cramer (Jacob Kieft) overleed omstreeks die tijd. Trijntje hertrouwde op 11 juni 1730 in Nieuwe Niedorp (Rooms Katholiek in 't Velt) met Jacob Jansz die niet eerder getrouwd was geweest.
Ook de broer van Maartje ging trouwen. Zijn eerdere vrouw Geertje Dirks was overleden en Dirk hertrouwde op 20 september 1733 met Trijntje Pieters.

In de periode tot 1730 werd de oudste zoon van Jan en Maartje geboren. Hij kreeg de voornaam Reijer. Ook zijn in die periode twee kinderen van Jan Reijersz overleden. Op 11 juni 1726 doet hij aangifte van hun overlijden.
Na 1730 werd er een doopboek bijgehouden door de Rooms Katholieke parochie in 't Velt, een klein dorpje in de buurt van Winkel. Hieronder staan de kinderen, waaronder 2 tweelingen, van Jan en Maartje die daar gedoopt waren.

DatumNaamGetuige
10 november 1730PetrusTreijn Cornelis Nidorperbomen
9 december 1732JacobusTrijntje Reijers Nirup et Trijn Cornelis Niruperbomen
9 december 1732Joanneszie Jacobus (tweelingbroer)
25 april 1735SimonTreijn Cornelis niruperbomen
16 april 1736CatharinaTrijntje Cornelis Niruperboomen
16 april 1736MariaTrijntje Piters Nirup
30 september 1737MargarethaTrijntje Piters Nirup
24 juni 1739SimonMaartje Reijers Schagen

De zus van Jan uit Schagen, Lijsbeth Reijers overleed op 22 mei 1738 in Schagen. De andere zus van Jan die ook uit Schagen kwam, Maartje Reijers, was in september 1740 weduwe geworden van Poulus Dirksz Clomp. Zij hertrouwde met Cornelis Claasz Wit uit Nieuwe Niedorp. Ook hij was eerder getrouwd geweest. Het huwelijk vond plaats op 15 juli 1742 in de Rooms Katholieke parochie van 't Velt.
Jan verkocht samen met zijn zwager Hendrik Snekes op 9 oktober 1742 een stukje land in Winkel. Hij deed dit als voogd over de minderjarige weeskinderen van zijn overleden broer Jacob Reijersz.

Financiële problemen

Het lijkt dat het allemaal voor de wind ging met Jan en Maartje. Economisch gezien werd het echter steeds minder. De Gouden Eeuw was voorbij en de veepest had zijn sporen nagelaten in Holland. In 1738 blijkt Jan schulden te hebben bij een gewezen zeilmaker genaamd Jesse Potter uit Kolhorn. Het ging om een bedrag van 34 gulden en 19 stuivers voor op 2 september 1735 geleverde zeilen, touw en arbeidsloon. Jan moest op 11 maart 1738 bij de schepenen komen en hij bekende daar dat hij het bedrag schuldig was. In overleg met de schepenen moest Jan een bedrag van 30 gulden en 10 stuivers en ook de helft van de kosten meteen betalen.
Op 2 september 1738 claimde Jan als een van de crediteuren van de erfenis van een echtpaar een bedrag van 2 gulden en 2 stuivers voor het malen van 14 zakken koren in 1737. Het maalloon van 3 stuivers per zak koren was dus nog niet gewijzigd vergeleken met 1726 toen Jan de molen kocht. Hij kreeg uiteindelijk maar een bedrag van 15 stuivers en 12 penningen, iets meer dan een derde van zijn vordering.
De belasting die Jan voor zijn huis en molen moest betalen werd in 1733 wel verlaagd. Van 25 gulden naar 12 gulden en 10 stuivers. Ik neem aan dat dit jaarlijkse bedragen waren. De huurwaarde van zijn huis werd daarbij vastgesteld op 10 gulden en 17 stuivers, en de huurwaarde van de molen op 150 gulden.

Met de afbetaling van de gekochte molen en het huis wou het ook niet lukken. Jan was in 1742 nog een bedrag van 1.000 gulden schuldig aan de verkopers. En dat terwijl in dat jaar de molen eigenlijk geheel afbetaald had moeten zijn. Met de weduwe van Cornelis Pietersz, genaamd Anna Jans Hilles uit Warmenhuizen, aan wie Jan de schuld moest betalen, kwam hij op 3 september 1742 het volgende overeen: Jan zou het bedrag van 1.000 gulden lenen van Anna Jans en daarbij gedurende 10 jaar lang elk jaar 100 gulden aflossen. Er moest nu ook rente betaald worden en wel 3 procent per jaar. Als Jan sneller wilde aflossen was dat toegestaan, en als het langer duurde dan moest hij de 3 procent rente blijven betalen en kon Anna Jans, met een waarschuwing van drie maanden vooraf, eisen de rest van de lening meteen te voldoen.

Plattegrond Winkel

Aan de Lutke Winckels Wegh is op deze plattegrond de molen van Jan te zien.

Belasting op het gemaal

Zoals blijkt uit het verhaal van Reijer Maertsz, de overgrootvader van Jan, werd ook in vroeger tijden geprobeerd zo min mogelijk belasting te betalen. Blijkbaar was dat halverwege de 18e eeuw niet anders. Het waren economisch moeilijke tijden, dus misschien was het juist wel actueler dan daarvoor. In 1751 blijkt uit een notariële akte dat er een "toesiender" op de meelmolen was in Winkel. Deze kreeg z'n salaris hiervoor van de overheid. Mogelijk moest die controleren of het goed ging met de betaling van de belasting op het gemaal. Half augustus was Pieter Koeman op het land aan het werk, en tijdens de schafttijden ging hij dan naar de meelmolen om daar te kijken. Getuigen verklaarden dat de molen wel aan het malen was op het moment dat gemelde Pieter Koeman aan het werk was. Blijkbaar waren deze verklaringen belangrijk genoeg om door een notaris vast te laten leggen.

Om ontduiking van de belasting op het gemaal te voorkomen werd m.i.v. 1 januari 1750 door de Gecommitteerde Raden (te vergelijken met de provincie) een proef gestart voor de duur van drie jaar. Elke meelmolenaar zou, afhankelijk van de hoeveelheid belastingopbrengsten een douceur krijgen. De volgende voorwaarden werden hierbij bepaald voor de meelmolenaars op het platteland:

  1. De korenmolenaars moesten beloven dat zij van elkaar hun handelingen zouden controleren en dat ze geconstateerde fraude op een van de molens of door een bakker of iemand die brood of meel van buitenaf brengt, meteen zouden melden.
  2. De molenaar die betrapt wordt op fraude, of de fraude van een ander niet meldt, krijgt geen douceur. Zijn douceur zal dan verdeeld worden over de andere Molenaars.
  3. Elke molenaar zal zekerheid moeten stellen dat ze een eventuele boete van 500 gulden wel kunnen betalen voor het geval ze voor fraude worden veroordeeld.
  4. De Molenaars moeten al het graan wat bij de molen wordt gebracht partij voor partij malen "conform het oude Hollandse spreekwoort: die eerst komt die eerst maalt', behalve in tijden van nood.
  5. Bij de molens waar geen vaste toeziender blijft zullen bussen met de nodige sloten en sleutels worden bezorgd. De molenaar moet dan de biljetten van al het koren wat hij op de molen ontvangt scheuren en in de bus doen op zo'n manier dat het er niet meer uit gehaald kan worden, net als vroeger altijd gebruikelijk was.
  6. De molenaars mogen op straffe van geen douceur, alleen malen voor degenen die onder hun molen horen. De "gaarder" moet daarbij opletten dat hij alleen biljetten uitgeeft voor degenen die onder hun gebied vallen.
  7. De molenaars moeten het graan en de bonen dat voor "mesting" (voor dierenvoeding?) wordt aangeboden vermengen met de hoeveelheden zand en aarde zoals die zijn voorgeschreven.
  8. Verder moeten de molenaars het graan voor de bakkers en mouters op dezelfde manier malen als voor de kerken.
  9. Molenaars die geen eigenaar van de molen zijn mogen niet meer huur aan de eigenaar betalen dan voorheen, ondanks het ontvangen douceur.
  10. De molenaars moeten een akte met al deze voorwaarden ondertekenen.

Op 1 november 1751 ging Jan Reijersz Molenaar vervolgens naar de notaris in Winkel. Z'n zwager Hendrik Jansz Sneekes die schipper was in Nieuwe Niedorp, en Claas Pietersz die ook uit Nieuwe Niedorp kwam, waren meegekomen. Zij stelden zich borg voor 500 gulden voor het geval Jan een boete zou krijgen. Jan Reijersz zelf verklaarde in deze akte dat hij de hiervoor beschreven voorwaarden van de Gecommitteerde Raden had gelezen en begrepen en hij beloofde dat hij zich hieraan zou houden.

Handtekening van Jan Reijersz Molenaar

De handtekening van Jan zoals hij die op 1 november 1751 plaatste.

Op 5 december daaraanvolgende moest Jan opnieuw naar een notaris, dit keer in Alkmaar voor dezelfde verklaring. Bijna alle meelmolenaars uit de hele regio waren gekomen om dezelfde akte te ondertekenen. De zoon van Jan (Pieter Jansz), was ook meegekomen. Hij tekende als knecht van z'n vader.

Over het jaar 1750 kreeg Jan een douceur van 80 gulden. Ook in de jaren daarna kreeg hij een dergelijk bedrag, soms wat hoger en soms wat lager. Blijkbaar was de proef die drie jaar zou duren verlengd, want ook na 1752 werden nog douceurs uitgekeerd.
Hieronder volgt een overzicht van het douceur dat Jan Reijersz Molenaar kreeg:

Jaar
1750
1751
1752
1753
1754
1755
1756
1757
1758
1759
1760
1761
Bedrag
80 gulden
70 gulden
72 gulden
70 gulden en 10 stuivers
39 gulden, 1 stuiver en 2 penningen
78 gulden, 2 stuivers en 4 penningen
85 gulden en 4 penningen
niet genoten
110 gulden, 12 stuivers en 6 penningen
129 gulden, 19 stuivers en 4 penningen
119 gulden, 10 stuivers en 6 penningen
121 gulden, 17 stuivers en 10 penningen

In 1757 kreeg Jan dus geen douceur. De vraag is natuurlijk waarom niet. Er is mij geen zaak bekend dat hij van fraude werd verdacht, of dat hij kennis had van de fraude van iemand anders. In de jaren erna kreeg Jan wel weer een jaarlijks douceur.
Over het jaar 1761 is zelfs een specificatie bekend hoe het douceur voor Jan was berekend. Hij had dat jaar 244 zakken tarwe en 636 zakken rogge gemalen (erbij staat nog "497 gequotiseerde"). De belastingopbrengst hierover was 1.459 gulden 8 stuivers en 4 penningen. Volgens het besluit van de Gecommitteerde Raden van 28 november 1755 was het douceur voor de molenaar 40 gulden over de eerste 900 gulden, 10 procent over de volgende 300 gulden is 30 gulden, en 20 procent over de volgende 300 gulden. Boven de 1.500 gulden werd 30 procent uitgekeerd.
Het douceur over 1761 voor Jan was dus 40 gulden plus 30 gulden plus 20 procent van 259 gulden, 8 stuivers en 4 penningen = 40 gulden + 30 gulden + 51 gulden, 17 stuivers en 10 penningen.

Familie

Maarten Reijersz Molenaar, de broer van Jan ging op 3 december 1752 trouwen in Jisp. Zijn eerste vrouw (Trijntje Cornelis) was overleden, en nu hertrouwde Maarten met Trijntje Pieters uit Boekel (bij Alkmaar). Niet lang daarna is Maarten zelf overleden. Op 31 december 1754 werd o.a. Jan Reijersz Molenaar aangesteld als voogd over de twee nog minderjarige kinderen van Maarten. Op 3 januari 1755 werd aangifte gedaan van het overlijden van Maarten.

Financiële problemen (vervolg)

Voor Jan Reijersz Molenaar werd het steeds moeilijker om de eindjes financieel aan elkaar te knopen. Hij had een gezin met 6 kinderen, en ook de molen moest onderhouden worden. Op een dag in 1758 vroeg Jan tijdens een "Regtdag" bij de gemeente om verhoging van het maalloon.
Niet lang daarna, op 9 december 1758 werd dit besproken tijdens de vergadering van de "vroedschappen" (Raadsleden). Na uitvoerige beraadslagingen kwam de Raad tot de conclusie dat zij het maalloon niet wilden verhogen. Wel wilden zij dat de gemeente zou proberen de molen van Jan Reijersz te kopen op voorwaarde dat Jan de molen dan zou bemalen tegen een vast jaarlijks salaris. De burgemeesters kregen de opdracht van de Raad om dit te proberen, en om zo te voorkomen dat iemand anders de molen zou kopen en de molen misschien zou worden afgebroken, net als met andere korenmolens op het platteland al was gebeurd.

Jan wou waarschijnlijk liever zelfstandig blijven en de molen niet verkopen, want in de jaren daarna bleef hij eigenaar van de molen.
Aan afbetaling van de 1.000 gulden hypotheek op de molen kwam hij echter niet toe, en ook met de rentebetalingen liep hij op achter. De molen raakte in verval want ook voor het onderhoud was geen geld.

Winkel in de 18e eeuw

In 1767 rook de gemeente Winkel haar kans om Jan meer onder druk te kunnen zetten. De gemeente had gehoord dat de erfgenamen van Anna Jans uit Warmenhuizen, de vordering van 1.000 gulden op Jan Reijersz Molenaar wel wilden verkopen. Tijdens de vergadering van Burgemeester en schepenen op 6 januari 1767 werd dit besproken. Na uitvoerig overleg werd besloten te proberen deze vordering ten behoeve van het dorp te kopen voor ongeveer 600 gulden. Dit lukte niet lang daarna. Reeds op 10 januari van dat jaar werd de vordering op Jan voor 600 gulden gekocht. Met de rentebetaling was Jan bijna 10 jaar op achter (achterstallige rente vanaf 3 september 1758)

Overlijden van Jan

Het vervolg heeft Jan niet meer meegemaakt, want op 27 april 1769 deed Sijmon Jansz Molenaar aangifte van het overlijden van zijn vader Jan Reijersz Molenaar.
Zijn weduwe Maartje Cornelis Cramer moest daarna weer 2 borgen zien te vinden tot zekerheid voor de betaling van een eventuele boete mocht zij of haar knecht worden betrapt op fraude bij de molen. Die borgen werden haar tante-zegger Pieter Hendriksz Sneekes en haar schoonzoon Sijvert Tijsz. Deze gingen op 21 oktober 1769 hiervoor naar de notaris.

Op 13 juli 1770 kwamen de schout en schepenen op de korenmolen om 8 zakken tarwe te verzegelen. Dit op verzoek van de bakkers van wie de zakken waren. Drie dagen later, op 16 juli kwamen ze weer terug bij de molen om de verzegeling op verzoek van de bakkers te verbreken. De reden van de verzegeling is me niet bekend.

Namens de gemeente Winkel kwam de gerechtsbode op 28 september 1770 langs bij het huis van Maartje Cornelis Cramer om te praten over de hypotheek van 1.000 gulden. Eigenlijk viel er niet veel te praten. Maartje had geen keus, ze moest het geld nu binnen drie maanden geheel aflossen inclusief de achterstallige rente. Het antwoord van Maartje aan de gerechtbode was dat ze eerst een man of twee moest zoeken die voor haar konden spreken.

Verkoop en sloop van de molen

Op 29 december 1770 werd de molen weer besproken in de vergadering van de vroedschappen. De molen blijkt ernstig in verval te zijn. Keurmeesters uit Alkmaar hadden de molen bezocht en geconcludeerd dat de molen niet in staat was om goed meel te kunnen malen. De bakkers hadden inmiddels toestemming gekregen om hun meel op andere plaatsen te laten malen. Omdat dit ook feitelijk gebeurde werd geconstateerd dat de gemeente geen profijt had van de molen in Winkel. Maartje Cornelis Cramer en haar kinderen hadden inmiddels besloten dat ze de molen wel wilden verkopen. De gemeente zou de molen dan kunnen kopen middels verrekening van de schulden, en het geven van een douceurtje. De Vroetschappen besloten unaniem om de molen van Maartje te kopen om zodoende het totale verval van de molen te voorkomen.
Op 4 januari 1771 was de verkoop een feit, en kwam er een einde aan een tijdperk in de familie. Een tijdperk waarin het beroep molenaar van generatie op generatie in de familie bleef. Wat rest is de familienaam Molenaar, want die is gebleven tot op de dag van vandaag.
In de transportakte werd de hele familie zoals die er op dat moment uitzag opgenoemd:

  1. Maartje Cornelis Cramer weduwe van Jan Reijersz Molenaar, wonende te Winkel
  2. Jan Jansz Molenaar, wonende te Nieuwe Niedorp
  3. Simon Jansz Molenaar, wonende te Winkel
  4. Maartje Jans Molenaar, wonende te Winkel
  5. Zijvert Tijsz, wonende in de Moerbeek onder Haringhuizen als getrouwd met Trijntje Jans Molenaar
  6. Neeltje Dirks, wonende te Zijdewind onder Oude Niedorp, weduwe van Pieter Jansz Molenaar, als moeder van zijn drie kinderen
  7. Reijer Jansz Molenaar, wonende op Texel (hij was niet aanwezig)

De schulden werden verrekend. Dat was 1.000 gulden hoofdsom plus achterstallige rente ter hoogte van 360 gulden, overname van andere schulden tot een bedrag van 75 gulden en achterstallige belasting van 80 gulden. Samen dus 1.515 gulden aan schulden. Aan contant geld kregen Maartje en haar kinderen nog 130 gulden zodat de koopsom van de molen, het huis en een erf van 6 snees groot uitkwam op 1.645 gulden.

Vervolgens gingen twee "molenbazen" de molen bekijken en kwamen tot de conclusie dat de reparatiekosten van de molen zo hoog waren dat het beter was de molen te slopen en een nieuwe te bouwen. De vroedschappen besloten op 7 februari 1771 (26 stemmen voor en 2 tegen) om de molen te slopen en een nieuwe achtkantige molen daarvoor in de plaats te laten bouwen.
Op 20 juli 1771 besloten ze, alvorens de nieuw gebouwde meelmolen te verhuren, om het maalloon te verhogen omdat het maalloon van dat moment te laag was om een goede mulder te onderhouden....Nu kon het dus wel.
Meer over de korenmolen van Winkel...

Overlijden van Maartje

Op 9 april 1776 deed Sijmon aangifte van het overlijden van zijn moeder Maartje Cornelis Cramer. De inboedel en meubelen werden daarna op 24 april verkocht voor ruim 151 gulden.

Het volgende verhaal

Het volgende verhaal gaat over Pieter Jansz Molenaar, de zoon van Jan en Maartje die in Zijdewind ging wonen met zijn vrouw Neeltje Dirks.

 

Vorige verhaal

Volgende verhaal

Top