Molen Molen
Molenaardigheden

Verhalen - Submenu

I - Reijer Maertsz Molenaar

II - Marij Reijers (Molenaar)
III - Reijer Pietersz Molenaar
IV - Jan Reijersz Molenaar
V - Pieter Jansz Molenaar
VI - Jan Pietersz Molenaar
VII - Dirk Molenaar
VIII - Jan Molenaar
IX - Dirk Molenaar
X - Petrus Molenaar
Molenaar

 

Verkoop van alle eigendommen

In 1710 - de akte is op 25 maart in de transportregisters van Warmenhuizen ingeschreven - verkocht Reijer al zijn eigendommen die hij in Warmenhuizen had. Waarom hij dat deed is mij een raadsel. In de tijd die volgde bleef Reijer deze goederen gewoon gebruiken, hij bleef gewoon meelmolenaar te Warmenhuizen. Voor de volledigheid volgt hieronder een overzicht van al het gene hij voor 8.000 gulden verkocht aan Willem Gerritsz. Houtkooper uit Schoorldam:

  1. een korenmolen met toebehoren aan de Oostwal te Warmenhuizen ten westen en noorden van de Heerevaart en ten oosten van het land van de kerkmeesters;
  2. een boerenwoning met erf en tuin, gelegen ten noorden van de voornoemde molen, ten westen van de Heerevaart en ten zuiden van Jan Swaagh;
  3. een stuk grasland ter grootte van ongeveer een hectare en 70 are, genaamd "'t Loutje Slick", gelegen te Warmenhuizen ten oosten van Cornelis Koen en ten noorden van Cornelis Oogmer;
  4. een stuk grasland ter grootte van ongeveer een hectare en 15 are, gelegen te Warmenhuizen in het kerkmeertje ten noorden van de Heerevaart en ten zuidoosten van Jan Thijsz.;
  5. een stuk akkerland ter grootte van ongeveer 30 are, gelegen te Warmenhuizen ten noorden van Frans Jansz. en ten oosten van de kerkmeesters;
  6. een stuk akkerland ter grootte van ongeveer 21 are, gelegen aan de bregsloot te Warmenhuizen ten oosten en westen van de Heerevaart en ten zuiden van het land dat door Stapel Hendrick werd gebruikt;
  7. een stuk akkerland ter grootte van 16 are, gelegen te Warmenhuizen ten zuiden van de onder f) genoemde akker en ten noorden van Adriaan Beur;
  8. een half huis en erf te Krabbendam, gemeente Warmenhuizen, samen met Jacob Cornelisz. Keesmaat en gelegen ten zuiden van Floris Gerritsz. en ten noorden en westen van de Heerevaart;
  9. het achterste gedeelte van een huis en erf, gelegen aan de Oostwal te Warmenhuizen ten noorden van Hendrik Backer en ten westen van Pieter Backer;
  10. een huis en erf gelegen op het buurtje te Warmenhuizen ten westen van Aaltje Pieters en ten oosten van Cornelis Jonckman;
  11. een stuk akkerland ter grootte van ongeveer 40 are, genaamd "Jan Reije akker gelegen bij het huis onder j) genoemd;
  12. 2/9 deel van de "Kiefteweijd", welk gedeelte ongeveer 50 are groot was, samen met Sijmon Joosten en gelegen te Warmenhuizen bij Krabbendam;
  13. alle koeien en andere beesten, huisraad en inboedel zowel van linnen als van wol, kas, kist, bedden en dekens, potten en ketels, schuiten, praam, hooi, stro en verder alles wat er zich maar in en rond het huis van Reijer bevond, niets uitgezonderd.

Een week later, op 1 april verkocht Reijer ook zijn bakkerij te Tuitjenhorn. Koper voor 550 gulden, was degene die de bakkerij tot op dat moment gehuurd had. Zijn naam was Klaas Pietersz. Backer, en deze kocht ook het bakkersgereedschap te weten de "buul kist", "herp", "trogh", de "loet", borden, koperen doofpot, de deksel voor de oven, schalen, een partij zakken, een "sleeper" en schuitje. Van de koopsom zou Reijer 100 gulden meteen ontvangen, en de rest in 4 jaarlijkse termijnen van 112 en een halve gulden. Hierbij werd uitdrukkelijk bedongen dat, indien de koper deze termijnen niet elk jaar precies op 1 april zou voldoen, hij over het te laat betaalde 4 procent rente zou moeten betalen. Alleen de bakkerij te Kalverdijk stond daarna nog te boek als Reijers eigendom.

De bakkerij in Krabbendam

Jacob Cornelisz Keesmaat, de mede-eigenaar van Reijer van de bakkerij in Krabbendam, werd op maandagmorgen 6 oktober 1710 om 4 uur wakker van lawaai en glasgerinkel. Het bleek dat zijn ruiten waren ingegooid. Het was op dat moment Krabbedammer kermis, en niet alleen de ruiten van sommige huizen waren ingegooid, er werd ook gevochten. Jacob Kous uit Warmenhuizen sprong boos op Willem Dirksz af en gaf hem met een mes "een miserabele sneed inde poot of voorhooft even boven het oog dat het deerelijck bloede". Verder sloeg dezelfde Jacob Kous met een stoel op het hoofd van Jan Swart. Ook dit bloedde hevig.

De bakkerij op Krabbendam van Jacob en Reijer werd dat jaar onderwerp van discussie. Op 2 december 1710 moest Jacob voor de rechter komen omdat hij dit huis op Krabbendam, in strijd met de dorpskeur, had verhuurd aan een bakker die van buiten Warmenhuizen kwam. Jacob ontkende dat hij verhuurd had. Zou hij de schuld aan Reijer hebben willen geven?

Op 11 februari 1711 gingen de notaris en de burgemeester naar het huis van Jacob Cornelisz. Keesmaat. Dit op verzoek van Reijer Pietersz. Molenaar. Reijer en Jacob hadden in de voorafgaande periode vele malen ruzie en onenigheid met elkaar gehad over de bakkerij op Krabbendam die zij gezamenlijk in eigendom hadden. Reijer had al vaak het voorstel aan Jacob gedaan om de hele bakkerij in eigendom te brengen van ofwel Reijer ofwel Jacob. Dit had echter geen resultaat gehad, en daarom deed Reijer het nu langs officiële weg. De notaris deed, uit naam van Reijer, het voorstel aan Jacob om de bakkerij in eigendom van een van beiden te brengen. Deze nieuwe eigenaar zou dan 250 gulden aan de andere partij moeten betalen. Jacob gaf hierop als antwoord dat hij zijn gedeelte van het huis niet wou overgeven, en dat hij het gedeelte van Reijer voor dat bedrag niet wou hebben tenzij dat de bakkers die er in zouden komen wonen zelf mochten beslissen waar dat zij hun graan lieten malen.
Door tussenkomst van notaris Cornelis Koningh, burgemeester Pieter Haringcarspel en Adriaan Beur kwamen zij een week later tot de volgende overeenkomst:
Reijer Molenaar kocht de helft van Jacob voor 222 gulden, zodat Reijer dus het gehele huis met bakkerij zou bezitten. Reijer moest daarbij wel dulden dat de broer van Jacob in de kamer van dit huis mocht wonen en de kamerzolder gebruiken zonder huur daarvoor te hoeven betalen. Verder hadden Reijer en Jacob in tegenwoordigheid van de notaris en de getuigen al hun wederzijdse schulden met elkaar verrekend. Al hun onenigheden tot op dat moment waren nu "aff, doot ende te niet gedaan" Overigens werd bij dit alles geheel voorbijgegaan aan het feit dat Reijer op 25 maart 1710 zijn deel al had verkocht aan Willem Gerritsz. Houtkooper.

LuizolderIn een korenmolen wordt op de luizolder de aandrijving van de molen gebruikt om de zakken meel omhoog te hijsen.
©2007 eigen foto

Molens in Schagen

In 1712 heeft Reijer de zaken groot aangepakt. Op 1 mei van dat jaar kocht hij maar liefst twee korenmolens met nog een aantal huizen daarbij. De molens stonden in Schagen, een op de Loet en een op het Noord. Zij waren al voorbestemd voor zijn drie dochters, want hij kocht als vader en voogd over Maartje, Lijsabet en Trijntje Reijers, zijn onbestorven dochters. Reijer kocht dit alles van Aalbert Aalbertsz. Cool voor 10.000 gulden. Zij kwamen overeen dat Reijer 3.000 gulden meteen op 1 mei moest betalen, 400 gulden op 1 november 1712, en vervolgens elk jaar op 1 november 400 gulden totdat het gehele bedrag van 10.000 gulden zou zijn afbetaald, als laatste zou dus op 1 november 1729 een bedrag van 200 gulden betaald moeten worden. Over elke molen moest bovendien een jaarlijkse recognitie van 7 en een halve gulden betaald worden aan de Heer van Schagen. Op de molen op het Noord bestond het recht van naasting ten behoeve van de Schager overheid. Dit hield in dat als de molenaar niet naar behoren maalde dat deze noordermolen toegeëigend kon worden door de overheid van Schagen. De diverse kosten bij deze overdracht bedroegen ruim 200 gulden. Het grootste deel hiervan was de overdrachtsbelasting (40e penning) welke door de koper en de verkoper ieder voor de helft betaald moest worden.

De ligging van de korenmolen aan de Loet is via Google maps te zien door te klikken op: Toon kaart

Reijer bleef zelf molenaar te Warmenhuizen, de molens en huizen te Schagen verhuurde hij ingaande 1 mei 1712 aan zijn zoon Pieter Reijersz. Deze had intussen ook het molenaarsvak geleerd, en zou de molens met een knecht bemalen. Omdat Pieter nog minderjarig was werd er handlichting verleend, waardoor hij geheel zelfstandig zaken kon doen als meelmolenaar. De huur die Pieter aan zijn vader moest betalen bedroeg 400 gulden per jaar, voor het eerst te voldoen op 1 mei 1713.

De molen op het Noord te Schagen werd in 1713 alweer verkocht door Reijer. De koper was Mues Adriaansz., welke hiervoor 4.300 gulden moest betalen, te weten 1.000 gulden meteen, en daarna elk jaar op 1 november 200 gulden, voor het eerst op 1 november 1713, en voor het laatst op 1 november 1728. Op 1 november 1729 zou dan nog 100 gulden aan Reijer betaald moeten worden. Er werd overeengekomen dat indien een van de beide korenmolens te Schagen verkocht zou worden dat de eigenaar van de andere molen dan als eerste de keus had om de molen te kopen. Verder zou het maalloon "in 't collect boek comende" samen gedeeld worden.

Koop van een bakkerij

Op 25 april 1713 kocht Reijer voor 800 gulden van Willem Harmensz. Vool een huis en erf met de bakkerij, welke gelegen was op de zuiderbuurt te Warmenhuizen (bij het begin van de huidige Fabrieksstraat). Naast het huis met de bakkerij kocht Reijer ook al het bakkersgereedschap, alle huisraad en inboedel van de bakker, alsmede nog 3 koeien. Of Reijer veel profijt van deze koeien heeft gehad is nog maar de vraag. Nederland werd in 1713 namelijk getroffen door een vreselijke veepest. Vele duizenden runderen stierven, en ook in Warmenhuizen waren de gevolgen merkbaar.

De ligging van de bakkerij op de Zuiderbuurt is via Google maps te zien door te klikken op: Toon kaart

Brand

Het is Reijer niet bespaard gebleven, de brand van zijn molen. Omstreeks februari 1714 is zijn molen op de Loet te Schagen in vlammen opgegaan. Dit was ongetwijfeld een grote financiële strop voor Reijer, want de molen zal wel niet verzekerd zijn geweest. De schade bedroeg zo'n 5.500 gulden. Reijer was van plan om de hofstede (het overgebleven lege erf) over te geven aan Mues Adriaansz., de andere meelmolenaar in Schagen. Reijer zou de molen dan niet herbouwen. Reijer en Mues vroegen aan de overheid van Schagen toestemming om zodanig te handelen. Op 19 maart 1714 werd dit besproken in de vergadering van burgemeesters en schepenen van Schagen. Reijer en Mues kregen de toestemming, maar er werd hen ook meegedeeld dat er toch weer een 2e meelmolen moest komen in Schagen. Vervolgens richtten Reijer en Mues een brief aan de burgemeesters en schepenen van Schagen waarin zij om verhoging van het maalloon vroegen. Dit om tot herbouw te komen van de molen op de Loet. De inhoud van de brief is als volgt:

Aan de Ed. Agtbare heeren
Burgemeesteren en Schepenen
van Schagen
Geven eerbiediglijk te kennen Reijer Pietersz. als vader en voogd over sijne onbestorven dogters Maartje, Lijsabeth en Trijntje Reijers, als eijgenaars van de grond van de afgebrande meelmolen op de loedt, en Mues Adriaansz. meelmolenaar op 't noord. Dat of wel 't maalloon 't zedert een geruijme tijd herwaarts is geweest van de sak taruw 5 1/2 stuivers, Rogge 3 3/4, boonen 4, garst 3, haver 3, erreten 4, en 't koekegoed 6 3/4 stuijvers, en sulcx ook genoegen heeft cunnen geven voor de molenaers inder tijd. Dat zij althans tot haar leetwesen moeten voordragen, niet mogelijk te sijn omme daar van te cunnen bestaan soo ten opsigte van haar familien als selfs 't (...?) en onderhoud der molens, dat om de waarheijt daar van te ontdecken, U Ed. Agtbare gelieven te overwegen, hoe 't zedert omtrent of ruijm 30 a 40 jaren, 't district van Schagen genoegsaam de helft is vermindert in menschen, ja dat, daar overvloet van alderhande zoort van brood, na buijten wierde getrocken en zelfs versonden, met'er tijd door 't komen van bequame backers op alsulcke plaatsen 't executeren van de ordonnantie van de gemene middelen, tot voorkominge van sluijkerij, en eijndelijk de tegenwoordige introductie van de quotisatie op 't gemaal, sulcx bijna geheel te niet is gegaan en comen te vervallen daar bij nog comt de aanhoudende seer sware tijd en 't groot verval onder de menschen in 't gemeen, waar door sij worden geprangt haar dikwils te bedienen van iets anders als taru¸ en roggen brood. Dat sij supplianten uijt de overweginge van dit alles, den anderen wel zouden kunnen verstaan, met eene meelmolen d'ingesetenen van dese plaats volcomen genoegen te geven, maar dewijle sij zijn berigt sulcx U Agtbaren niet gevallig te wesen, dat daaromme den eersten suppliant sig gaerne sal onderwerpen de afgebrande molen te herbouwen, maar dat sij bevorens niet af hebben cunnen sijn, haar te keeren tot U Ed. Agtbaren en te versoeken behoorlijke verhooginge van maal-loon, dat zij verhopen sulcx sal u Ed. Agtb. niet ongegrond voorkomen, zoo om dat niemants dienst, hem schadelijk behoorde te sijn, als dat 't onredelijk zoude wesen dat de ingesetenen in dese plaats, met haarluijde schade soude sijn gebaat, dat 'et wel van u Ed. Agtb. afhangt hoe veel de verhooginge sal zijn, maar dat sij verhopen 't sal niet onaangenaam voor comen, als sij melden dat tot Oterleek, Ursem, Schermerhorn, Grootschermer, Rijp, Graft, de taruw insgelijks is 4 1/2 stuivers, de rogge 3, de garst 4, boonen 6, haver 4 en erten 5 stuivers de zak, en 't gene aanmerkelijk is, sonder verpligt te sijn 't zaad te halen en 't meel te rugge te brengen aen de backers en tot Alkmaer de taruw 5 1/2, rogge 4, boonen 6, erte 6, garst en haver 4 ½ en 't koek goed 7 stuivers de sak, en of wel aldaar 't selve moet werden gehaald en te rugge gebragt dat egter dienaangaande te noteren is, dat sulcx ten haren reguarde streckt tot haar seer groote beswaringe, doordien sij anders de knegten niet noodig hadden. En dewijle sij in alles U Ed. Agtb. oogmerk tragten op te volgen, en daar aan te gehoorsamen, en geensints te denken is, dat men haar als meelmolenaars van dese plaats, anders sal willen handelen als de nootsakelijkheijt vereijst, zoo verhopen sij favorable apostille te sullen erlangen. T welk doende etc.

Naar aanleiding van dit verzoek werd op 25 juni 1714 door de burgemeesters en schepenen besloten om het maalloon te verhogen tot onderstaande bedragen:

4 stuivers per zak rogge
6 stuivers per zak bonen
6 stuivers per zak erwten
3,5 stuiver per zak gerst
3,5 stuiver per zak haver
7 stuivers per zak koekgoed
5,5 stuiver per zak tarwe

Hierin was een stuiver begrepen voor het halen en brengen. Dit halen en brengen voor een stuiver was ook voor de brand al gebruikelijk, en zoals uit de brief blijkt waren de molenaars hier niet zo blij mee omdat hiervoor knechten nodig waren.
Er werd nu overgegaan tot herbouw van de meelmolen op de Loet in Schagen.

Molen in Alkmaar

In 1714 blijkt intussen dat Reijers zoon Simon net als zijn broer Pieter het ouderlijk huis had verlaten. Wanneer precies is niet duidelijk, maar op 29 januari 1714 was Simon in ieder geval als molenaarsknecht werkzaam op "De Groote moolen" te Alkmaar. Op die datum werd namelijk tegen de regels in 's nachts op deze molen gemalen, en Simons naam werd daarbij ook genoemd. Tegen de molenaars Claas Jacobsz. en Cornelis Mouris werd vanwege dit feit de aanzienlijke boete van 1.100 gulden in totaal geëist!

De ligging van korenmolen De Groot is via Google maps te zien door te klikken op: Toon kaart

Deze molen werd later dat jaar gekocht door Reijer en zijn minderjarige zoon Simon. Op 27 oktober 1714 namelijk kochten zij de helft van de meelmolen die stond op de stadswal van Alkmaar, nabij de kennemerpoort. Het was een voorganger van de molen die op dit moment nog steeds op deze plaats staat ("molen van Piet"). De molen die Reijer en Simon kochten was een houten standerdmolen, waarbij de gehele molen dus draait als hij op de wind gekruid wordt. Waarschijnlijk was er ook nog een andere meelmolenaar, de eigenaar van de andere helft, op deze molen werkzaam. Reijer en Simon kregen nu te maken met het molenaarsgilde, een soort van vereniging op het gebied van het molenaarsvak. Er was een contract tussen de gemeenschappelijke molenaars van Alkmaar waaraan zij zich moesten houden. De koopsom die Reijer moest betalen aan de verkoper, Claas Jacobsz. Cleij bedroeg 4.200 gulden, te betalen 1.000 gulden op 1 november 1714, 200 gulden op 1 mei 1715, en vervolgens elk jaar op 1 mei 200 gulden totdat het totale bedrag voldaan was (laatste termijn 1 mei 1730). Reijer zou zich in eerste instantie overigens niet aan zijn betalingsverplichtingen houden, in 1714 had hij nog niets betaald voor deze molen.

Korenmolen De GrootOp de afbeelding links de molen in Alkmaar die Reijer en zijn zoon Simon kochten in 1714.
(Fragment van een gravure uit 1726 van Rademaker)

Warmenhuizen

Simon Reijersz. was nu dus meelmolenaar in Alkmaar, maar zijn vader Reijer Pietersz. bleef wonen en werken in Warmenhuizen. Zijn bezittingen aldaar kocht hij op 13 januari 1715 weer terug van Willem Gerritsz. Houtkooper. Dit waren dus zijn molen met de boerderij aan de Oostwal, ± 4 1/2 hectare land, een huis met erf, twee bakkerijen alsmede al het vee, huisraad en inboedel en al het verdere dat zich in en rond de woning bij de molen bevond. Reijer kocht dit alles terug voor 5.000 gulden, en vergeleken met de 8.000 gulden waarvoor hij het in 1710 had verkocht betekent dit dus een winst van 3.000 gulden.

Op 22 januari moest Reijer op het gerecht in Warmenhuizen verschijnen. Hij had zijn bakkerij op Krabbendam namelijk verhuurd aan Jan Cornelisz., een bakker die van buitenaf in Warmenhuizen was komen wonen zonder zich eerst te melden bij de gemeente. Over de schuldige kon nu geen twijfel bestaan, Reijer was nu de enige eigenaar van de bakkerij. Hij werd veroordeeld tot een boete van bijna negen gulden wegens overtreding van art. 15 van de dorpskeur. De bakker moest binnen drie dagen vertrekken uit Warmenhuizen. Reijer kreeg op zijn eigen verzoek en kosten een kopie uit de dorpskeur.

In Schagen kocht Reijer op 21 mei een huis en erf op de Loet voor 204 gulden. De verkopers waren de erfgenamen van Jacob Kuijl en Vrouwtjen Adriaans. Onder hen was schoonzoon Cornelis Jansz de Geus, meelmolenaar in de Zijp.

Zoon Pieter in Schagen

Een paar maanden later, op 11 mei 1715 had Reijers zoon Pieter de weg voor zijn huis aan de Loet in Schagen niet naar behoren "opgemaakt". De bode van het gerecht had hem verteld dat dit binnen acht dagen moest gebeuren, waarop Pieter antwoordde dat hij dat niet wilde doen, en dat hij de weg niet hoger wou hebben.
27 mei 1715 moest Pieter zich hiervoor in Schagen voor het gerecht verantwoorden. Zijn ongehoorzaamheid staat als volgt beschreven in de rechterlijke archieven: "Maar opentlijk ende stoutmoedig verclaart die niet te willen gehoorzamen, ende also daar mede 't gantsche geregte zoo woordelijk als dadelijk heeft geinjurieerd". Pieter werd veroordeeld in een boete van 18 gulden en 18 stuivers. Ook de kosten waren voor zijn rekening.

Een feestelijke gebeurtenis vond plaats op zondag 15 september 1715 in Schagen. Pieter ging trouwen met Grietje Adriaans Buijs. Hij was hiermee het eerste kind van Reijer dat in het huwelijksbootje stapte. De wieken van de molen aan de Loet zullen wel feestelijk opgetuigd zijn geweest. Dat is namelijk een eeuwenoud gebruik in de molenaarswereld. Ook bij geboorte en overlijden werden de wieken van de molen in een bepaalde stand gezet.

Op 13 juli 1716 werd Pieter door de Burgemeesters van Schagen voor het gerecht gedaagd vanwege een half jaar winter wachtgeld van de molen en woning op de Loet. Pieter bekende en zei te willen betalen zodra hij daartoe in staat zou zijn. Het ging om een bedrag van 1 gulden en 14 stuivers.

In de vergadering van Burgemeester en schepenen van Schagen werd op 25 september 1716 besproken dat de twee molenaars geen borg konden vinden voor 500 gulden t.b.v. de pachter van het gemaal. Omdat als de molens gesloten zouden moeten worden dit de algemene rust niet ten goede zou komen werd besloten om hen twee borgen toe te voegen.

In Warmenhuizen hoefde Reijer niet op zoek naar een borg omdat hij een eigen molen had. Er was dus voldoende zekerheid voor het geval Reijer een boete van duizend gulden zou krijgen dat hij die dan ook kon betalen. Dit werd op 12 januari 1717 vastgelegd.

In het voorjaar van 1717 moest Reijer een nieuwe huurder zoeken voor de inmiddels herbouwde molen in Schagen, want zijn zoon Pieter zou meelmolenaar te Huisduinen worden. Ingaande 1 maart 1717 huurde Pieter van Jan Sijmonsz. Vooght de korenmolen te Huisduinen. Hiervoor moest hij elk half jaar 150 gulden betalen. De huur werd voor vier jaar aangegaan, maar mocht Pieter in het eerste jaar niet voldoende inkomen krijgen uit deze molen dan zou de huur na dit eerste jaar eindigen. Er werd overeengekomen dat Pieter de zoon van de verhuurder zou opleiden tot meelmolenaar. Het huurcontract werd op 28 februari 1717 vastgelegd door een notaris te Schagen. Reijer Pietersz. was ook vanuit Warmenhuizen gekomen om zijn handtekening te plaatsen. Hij had zich samen met een zwager van Pieter Reijersz. borg gesteld voor de betaling van de huur.

De molen op de Loet in Schagen die nu vrijkwam, verhuurde Reijer aan Mues Adriaansz., welke ook al molenaar was op de molen op het Noord in Schagen. Het huurcontract werd op 7 februari 1717 opgemaakt voor dezelfde notaris als het contract van 28 februari. Reijer verhuurde zijn molen voor de periode 2 februari 1717 tot 2 februari 1723, waarvoor hij 200 gulden per jaar vroeg. Mues Adriaansz. moest het dagelijks kleine onderhoud aan de molen en het huis voor zijn rekening nemen. Hieronder vielen ook de zeilen voor de wieken en al het touwwerk. Reijer en Mues zouden samen het onderhoud betalen van de as en de roeden (wieken) alsmede van "'t gaande want van binnen". Ook kwamen zij overeen dat indien Reijer voor het eindigen van de zes huurjaren zelf in het huis wilde gaan wonen en de molen gebruiken dat de huur dan zou eindigen. Dit gold echter alleen voor Reijer zelf, en niet voor zijn erfgenamen. Reijer is dus misschien al van plan geweest om naar Schagen te verhuizen toen dit contract werd opgemaakt. Later dat jaar zou hij inderdaad naar Schagen verhuizen met zijn gezin. Op 29 september 1717 wordt Mues Adriaansz overigens nog als meelmolenaar van de twee molens van Schagen genoemd.

Alkmaar

In Alkmaar was Simon Reijersz. zoals gezegd meelmolenaar op "De Groote Moolen". Hij was in de kost bij Claas Jacobsz. Cleij, degene waar de molen van gekocht was, en diens vrouw Antje Cornelis Wieringen. Ook Maarten, een andere zoon van Reijer was hier in de kost, waarschijnlijk was deze in de leer voor het meelmolenaarsvak. Maarten was op dat moment 14 jaar oud. Wat deze twee zonen daar meemaakten was overigens niet zo leuk, want Claas Jacobsz. zat zich bijna dagelijks te bezatten in de jenever, en schold zijn vrouw Antje vaak uit voor hoer, donders beest, bliksems kind en meer van dat soort woorden, ook als hij niet dronken was. Het gebeurde zelfs dat hij haar bedreigde te vermoorden. Voor de ogen van Simon en Maarten Reijersz. viel hij zijn vrouw meermalen aan met een mes, waarop zij dan snel moest vluchten. Op 18 mei 1715 was Reijer Pietersz. op bezoek bij zijn twee zonen en Claas Jacobsz. Cleij en Antje Cornelis Wieringen. Ook nu was Claas Jacobsz. weer dronken, en onder het roken van een pijp tabak schold hij zijn vrouw weer uit met bedreiging haar te zullen vermoorden. Hierna zou hij zichzelf om het leven brengen, maar eerst moest "dat donderse beest" er aan geloven. Reijer Pietersz. sprak hem krachtig tegen en zei dat zulke woorden en zaken geen christen pasten maar dat het ingevingen van de duivel waren. Claas Jacobsz. gaf daarop ten antwoord dat hem dat niet schelen kon en dat zijn besluit vast lag, hij zou niet eerder rusten voordat hij dit uitgevoerd had. Op 26 mei daaraanvolgende zijn Reijer Pietersz. en zijn twee zonen Sijmon en Maarten naar een notaris in Alkmaar gegaan. Dit op verzoek van Antje Cornelis Wieringen. Zij hebben daar het gebeuren nog eens naverteld zodat de notaris het op papier kon vastleggen. Ook een buurman van Claas Jacobsz. was meegekomen, want deze kon door zijn regelmatige bezoeken aan Claas Jacobsz. ook meepraten over het gebeuren.

Op 23 juli 1715 werd Reijer door Claas Jacobsz. Cleij voor het gerecht gedaagd in Warmenhuizen. Dit omdat de verschenen termijnen van de koopsom van de molen te Alkmaar nog niet betaald waren. Reijer bekende dat hij nog niet betaald had en werd vervolgens veroordeeld tot betaling van 1.200 gulden plus de rente à 4 procent per jaar. Deze 1.200 gulden bestond uit het bedrag van 1.000 gulden dat op 1 november 1714 betaald had moeten worden en het bedrag van 200 gulden dat op 1 mei 1715 was vervallen. Als Reijer nu nog niet zou betalen zou de molen verkocht moeten worden. Zover is het echter niet gekomen, want Reijer heeft nu wel deze 1.200 gulden betaald. Het geld dat Reijer afloste werd in bewaring gegeven op het gemeentehuis van Warmenhuizen. Dit in verband met de echtscheiding van Claas Jacobsz. en zijn vrouw welke er aan zat te komen. Misschien was dit laatste ook wel de reden dat Reijer niet meteen betaald had.
Deze echtscheiding tussen Claas Jacobsz. Cleij en Antje Cornelis Wieringen vond officieel plaats op 4 november 1715. Zij gingen scheiden van tafel, bed, bijwoning en goederen. De vordering op Reijer Pietersz. van op dat moment nog 3.000 gulden werd hierbij in tweeën gedeeld, en Reijer en Simon moesten nu dus elk jaar 100 gulden aan Claas Jacobsz. en 100 gulden aan Antje Cornelis Wieringen aflossen.

Een jaar later, op 22 augustus 1716, verkochten Reijer en zijn zoon Simon de molen overigens alweer. Dit voor een bedrag van 4.300 gulden. Betalingstermijnen: 500 gulden meteen, 500 gulden op rente tegen 4 procent en de rest in jaarlijkse termijnen van 200 gulden, voor het eerst op 1 mei 1717.
Reijer had na deze verkoop nog twee korenmolens in eigendom, een in Warmenhuizen, die hij zelf bemaalde, en een in Schagen op de Loet die hij verhuurde.

Verkoop molen Warmenhuizen

De korenmolen en de boerderij te Warmenhuizen verkocht Reijer op 1 juni 1717 aan Hillebrant Pietersz., een ± 47 jarige molenaar afkomstig uit de Oude Zijp. Reijer kreeg hiervoor de som van 6.000 gulden. 2.000 gulden ontving hij meteen op 1 juni, en de rest zou hij in jaarlijkse termijnen van 200 gulden ontvangen, de eerste termijn op 1 mei 1718 en de laatste op 1 mei 1737.

Hieronder volgt nog een overzicht van hetgeen Reijer voor de armen te Warmenhuizen heeft gemalen van 1700 tot 1717. Deze bedragen werden jaarlijks omstreeks augustus door Reijer ontvangen van de armenmeesters:

PeriodeOmschrijving:Ontvangen door Reijer:
1 aug 1700 - 1 aug 1701134 zakken roggeF. 13,40
1 aug 1701 - 1 aug 1702144 zakken roggeF. 14,40
1 aug 1702 - 1 aug 1703150 zakken roggeF. 15,00
1 aug 1703 - 1 aug 1704149 3/4 zak roggeF. 14,98
1 aug 1704 - 1 aug 1705139 zakken roggeF. 13,90
1 aug 1705 - 1 aug 1706152 zakken roggeF. 15,20
1 aug 1706 - 1 aug 1707140 zakken roggeF. 14,00
1 aug 1707 - 1 aug 1708136 zakken roggeF. 13,60
1 aug 1708 - 1 aug 1709135 zakken roggeF. 13,50
1 aug 1709 - 1 aug 1710138 zakken roggeF. 13,80
1 aug 1710 - 1 aug 1711129 zakken roggeF. 12,90
1 aug 1711 - 1 aug 1712116 zakken roggeF. 11,60
1 aug 1712 - 1 aug 1713128 zakken rogge
3 1/4 zak tarwe
F. 13,53
1 aug 1713 - 1 aug 1714136 zakken rogge
4 zakken tarwe
F. 14,50
1 aug 1714 - 1 aug 1715122 zakken rogge
6 zakken tarwe
F. 13,55
1 aug 1715 - 1 aug 1716107 zakken rogge
10 1/2 zak tarwe
F. 13,06
1 aug 1716 - 1 aug 171788 1/2 zak rogge
8 zakken tarwe
F. 10,65

Tienden

Op 15 juli 1717 was Reijer te vinden voor het raadhuis van Warmenhuizen. Er vond een verpachting van de "tienden" plaats. Op de aankondiging o.a. de volgende tekst:

"IJmand genegen zijnde, die kome op donderdag, zijnde den 15 julij 1717 smorgens ten elf uuren preceijs vermits men als dan illico sal beginnen te veijlen voor 't raathuijs tot Warmenhuijsen; de conditien gehoort hebbende, doe sijn profijt. Segget voort."

Reijer kocht de "tienden" (landbouwgewas waarmee de pacht werd betaald??) van het Anna Jans groetje. Dit was een akker van drie geerzen met kool en vlas.

 

Terug naar deel B

Deel D (vervolg)...

Top