Kinderen uit dit huwelijk:
1. Jacob
Gedoopt 31 januari 1811 te Egmond-Binnen (geboren te Wimmenum)
Overleden 8 december 1864 te Haarlemmermeer
Hij is getrouwd (1e huwelijk) 16 februari 1838 te Schoorl met Jannetje Kruijf
Hij is getrouwd (2e huwelijk) 4 mei 1851 te Schoorl met Adriaantje Guurtje Mors
Jacob was vrachtrijder en verhuisde in 1855 van Schoorl naar Haarlemmermeer.
2. Jan
Geboren 10 juni 1813 te Bergen NH
Overleden 8 maart 1869 te Schoorl
Hij is getrouwd op 11 mei 1844 te Schoorl met Ursela Roozendaal
3. Grietje
Geboren 10 mei 1818 te Wimmenum
Overleden 31 augustus 1850 te Schoorl
Zij is getrouwd 21 oktober 1849 te Schoorl met Bernardus Kramer
Pieter was eigenaar van een huis en landerijen in de Egmondermeer en Castricum. Hij had dit geërfd in 1794 van zijn grootouders Cornelis Klaasz Stet en Maartje Kluite.
In 1813 leende hij 1.000 gulden van Cornelis Abbring, een wijnkoper uit Alkmaar. Pieter woonde zelf in Wimmenum, een dorp tussen Bergen en Egmond aan den Hoef. Uiterlijk 23 maart 1816 moest hij het bedrag geheel aflossen, en tot die tijd bedroeg de rente 5 procent per jaar. Tot zekerheid verbond hij het genoemde huis en landerijen welke als volgt werden omschreven:
Handtekening van Pieter Jansz Opdam (in 1818).
Het huis en land in de Egmondermeer verkocht Pieter in 1818 aan Maurits Cornelisz. Op 28 augustus 1818 werd dit vastgelegd in een onderhandse akte. Deze akte bleek echter onvolledig en onnauwkeurig te zijn, dus op 11 december daaraanvolgende gingen Pieter en Maurits naar de notaris in Alkmaar om de zaken te verduidelijken. Het verkochte perceel bestond uit:
De koper zou op 1 januari 1819 in het bezit komen van het land en op 1 mei 1819 van het huis.
De koopsom was 3.600 gulden, hiervan was 1.000 al voldaan. Op 23 maart 1819 zou de koper de obligatie van 1.000 gulden aflossen met de rente aan Cornelis Abbring. Op 25 december 1824 zou de koper 1.000 gulden betalen aan de verkoper, en op 25 december 1829 het restant van 600 gulden. Over de laatste 2 termijnen van in totaal 1.600 gulden moest de koper 5 procent rente per jaar betalen. De verkoper (Pieter) moet op 1 mei 1819 de mest van 17 koeien en 2 hokkelingen achterlaten die op dat moment op het erf zou zijn, en als hij zich daar niet aan hield ging er 200 gulden van de koopsom af.