Molen Molen
Molenaardigheden

Verhalen - Submenu

I - Reijer Maertsz Molenaar

II - Marij Reijers (Molenaar)
III - Reijer Pietersz Molenaar
IV - Jan Reijersz Molenaar
V - Pieter Jansz Molenaar
VI - Jan Pietersz Molenaar
VII - Dirk Molenaar
VIII - Jan Molenaar
IX - Dirk Molenaar
X - Petrus Molenaar
Molenaar

 

Naar Schagen

Het stadje Schagen waar Reijer Pietersz zich nu vestigde als meelmolenaar had een centrumfunctie voor de wijde omgeving, o.a. door de markt die elke donderdag werd gehouden. Verder stond er in die tijd nog het vrijwel complete slot van Schagen, in 1440 gesticht door Willem van Beieren. De molen van Reijer was gelegen aan de westzijde van de stad. De andere korenmolen van Schagen werd nog steeds door Mues Adriaansz. bemalen. Het maalloon "in het collectboek comende" deelden zij samen.

Molen aan de Loet in Schagen

Een foto van de meelmolen aan De Loet in Schagen die Reijer in 1714 liet herbouwen na de brand van een voorganger. De molen is begin vorige eeuw afgebroken. Op deze plek is nu een nieuwe woonwijk.

Kinderen van Reijer

Reijers zoon Pieter bleef niet lang molenaar op Huisduinen, want in 1718 vertrok hij naar Nieuwe Niedorp. Hij kocht daar op 6 augustus zijn eerste eigen korenmolen. Ook een hofstede en nog een huis waren bij de koop inbegrepen. Betalingstermijnen van het totale bedrag van 4.400 gulden waren: 400 gulden meteen, 300 gulden op 1 mei 1719 en op 1 mei 1720, daarna jaarlijks 200 gulden.
Deze molen was eerder van Mues Adriaensz geweest. Deze had de molen in 1713 verkocht aan Teuwis Cornelisz Verwer. Laatstgenoemde bleek in juni 1718 een betalingsachterstand te hebben aan Mues met betrekking tot de afbetalingstermijnen van de molen. Vlak daarna verkocht Teuwis de molen dus aan Pieter Reijersz.

Dochter Lijsabeth trouwde met Cornelis Gerritsz. Wakkerschoon. Deze was bakker van beroep. Het wettelijk huwelijk vond plaats op zondag 20 augustus 1719 te Schagen. Zowel bruid als bruidegom woonden op dat moment op de "hoogesijde".

Zoon Maarten was op dat moment waarschijnlijk als 18-jarige molenaarsknecht werkzaam op de molen van Mues Adriaansz. op het Noord in Schagen.

Ook dochter Maartje ging trouwen. Op 21 januari 1720 trouwde zij met de op dat moment 25-jarige Poulus Dirksz. Clomp. Deze was net als zijn vader binnenschipper van beroep, en woonde aan de Bierkade te Schagen. Een belangrijke vaarroute voor de Schager binennschippers liep langs de meelmolen op de Loet, en Poulus Dirksz. zal dus wel regelmatig langs het ouderlijk huis van Maartje hebben gevaren.

Collega Mues Adriaansz

Op 20 mei 1719 werd Mues Adriaansz veroordeeld tot een boete van 2 x 300 gulden omdat hij met de twee meelmolens te Schagen op 29 september 1717 na zonsondergang zou hebben gemalen. Hij zou toestemming hebben gehad, maar weigerde om dit onder ede te verklaren.

Zijn dienstknecht Jan Pietersz die van mei 1718 tot mei 1719 bij hem in dienst zou zijn vertrok vroegtijdig op 22 februari 1719. Maarten, de zoon van Reijer, legde hierover op 26 maart 1719 een verklaring af bij de notaris. Volgens hem zei Jan Pietersz tegen Mues dat het contract elke week opgezegd kon worden omdat dat gebruikelijk was tussen molenaars en hun knechten. Mues gaf hem zijn loon tot dat moment en de knecht vond dat goed. Daarna begon hij echter nog wel over het loon voor het billen van de maalstenen wat hij nog tegoed zou zijn. De nieuwe knecht werd Sijbrant Sjouwer. Maarten Reijersz verklaarde dat hij op verzoek van de oude knecht, met hem mee was geweest naar Haarlem om een nieuw dienstverband voor hem te zoeken.
Pieter Pietersz, de broer van de oude knecht, begon op 3 april een rechtszaak tegen Mues. Zijn minderjarige broer zou voor eten en drinken en 18 stuivers per week voor Mues werken. Als hij meer dan een halve steen zou billen zou Mues daarvoor extra moeten betalen. Omdat Mues hem nu zonder reden "oorlof" (ontslag?) had gegeven wou hij de dienst tot mei volbrengen en dat het salaris vanaf 6 maart werd doorbetaald door Mues, inclusief een vergoeding van 2 gulden per week voor eten en drinken.
Mues ontkende de eis, en op 17 april staat de zaak voor het laatst op de rol, zonder uitspraak.

Mues Adriaansz bleek in de herfst van 1719 last te hebben van een slecht geheugen. Hij zat vaak in zichzelf te piekeren en had woedeaanvallen. De vrouw van Mues had het tot de herfst van 1719 verborgen weten te houden voor de buitenwereld, maar daarna kon zij dit niet langer. Enige tijd later, op 11 juni 1720, gingen enige kennissen van Mues naar de notaris om hierover te vertellen. Dit op het verzoek van de meelmolenaar van St. Maarten. De kennissen hadden Mues op 9 juni 1720 gezien bij chirurgijn Mr. Bant in de Zijpe aan de Schagerbrug. Mues was onder diens behandeling met een ketting en een zwaar blok aan het been. Een van de kennissen vertelde dat Mues Adriaansz. hem verschillende keren had aangeroepen en bij de mouw getrokken om een pijpje te roken, en dan voorstelde om een paard en kar te kopen zodat de kennis daarmee het zaad van de bakkers te St. Maarten zou halen, en Mues zou het dan op zijn molen breken, waarna het meel weer teruggebracht kon worden. Het antwoord van de kennis was "Het is malle praat". Mues hield echter vol en herhaalde: "Dien duijvel moet uijt St.Maarten en ik wederom op de Zijpse molen" (Mues was voordat hij in Schagen kwam meelmolenaar in de Zijpe geweest).

Een andere verklaring werd een dag eerder, op 10 juni 1720, gegeven door Pieter Reijersz. Deze verscheen namelijk voor de notaris van Nieuwe Niedorp, het dorp waar hij meelmolenaar was. Dit vond plaats in herberg "Graeff Maurits". Pieter vertelde dat Mues Adriaansz., samen met Hillebrand Pietersz., in de nazomer van 1719 met de sjees naar hem in Nieuwe Niedorp waren gekomen. In de notariële akte werd vermeld dat Mues Adriaansz. en Hillebrand Pietersz., de koper van Reijers molen in Warmenhuizen, speciale vrienden van elkaar waren. Zij vroegen aan Pieter of hij een verklaring zou willen geven dat hij in februari 1714 was verzocht om de zeilen, touwen en bilhamers van de meelmolen van de Zijpe te taxeren. Pieter zei dat hij zo'n verklaring niet kon geven, omdat er nooit aan hem gevraagd was om die taxatie te doen. Mues hield echter vol, en greep Pieter bij de mouw, en zei: "doen 't maar vrijer het is jou vergeten, ik sal neffens u ook soo verclaren". In de notariële akte werd vervolgens vermeld dat Pieter en Mues op het gerecht van Nieuwe Niedorp ondervraagd waren, en Pieter had gezegd dat hem nooit was verzocht om de taxatie te doen, en dat hij niet anders wist dan dat Cornelis Jansz. de Geus de molen in de Zijp als knecht bemaalde, en dat hij niet wist of er sprake was van huur, en hoeveel die huur dan zou zijn.

Familie/gezin

Op 13 juli 1721 vond er wederom een huwelijk plaats onder Reijers kinderen. Simon namelijk trouwde in Alkmaar op die datum met Antje Cornelis Wieringen. Haar man van wie ze gescheiden was, was inmiddels overleden. Zij kende Simon Reijersz. al jaren, want Simon had zoals hiervoor beschreven in deel C ooit al eens bij Antje en haar eerdere man ingewoond. Zij heeft toen echter veel moeten verduren, hopelijk zou zij met Simon een beter huwelijk tegemoet gaan. Zij trouwden niet in gemeenschap van goederen, zodat de afbetalingstermijnen van de in 1714 gekochte molen door Reijer en Simon aan Antje Cornelis betaald moesten worden (jaarlijks 200 gulden, Antje was namelijk erfgename van haar eerdere man). In het contract met de huwelijksvoorwaarden werd vastgelegd dat indien Simon zou komen te overlijden, zijn vader een legitieme portie zou erven. Zijn moeder werd hierbij niet genoemd, en zij zal op dat moment dus al niet meer in leven zijn geweest. Haar exacte overlijdensdatum is niet bekend, maar het huwelijk van haar zoon Simon zal zij dus wel niet meegemaakt hebben. Zij is in Schagen overleden.

Reijer bleef nu achter in de woning aan de Loet in Schagen. Een aantal van zijn kinderen zullen nog wel bij hem hebben gewoond. Jan, Maarten, Jacob en Trijntje waren nog minderjarig. Pieter, de zoon die nog meelmolenaar was te Nieuwe Niedorp, was intussen ziek geworden. De notaris die daarna langskwam, maakte het testament op van Pieter Reijersz. en zijn vrouw Grietje Adriaans Buijs. Dit vond plaats op 5 februari 1722, en enige tijd daarna is Pieter overleden op de nog jonge leeftijd van 30 jaar.

Verkoop molen en bakkerij

Reijer had in juli 1720 zijn bakkerij aan de Oostwal in Warmenhuizen inmiddels verkocht. Hij ontving hiervoor 200 gulden van de erfgenamen van Hendrik Courtsz. Bakker.

Ook de molen en het huis in Schagen verkocht hij. Na het overlijden van zijn zoon was hij in 1722 naar Nieuwe Niedorp verhuisd. Hij was ongeveer 59 jaar oud en ging de molen van zijn overleden zoon Pieter bemalen totdat deze op 20 oktober voor 4.450 gulden werd verkocht door Grietje Adriaens Buijs, de weduwe van Pieter.
Voor de molen op de Loet in Schagen ontving Reijer 5.750 gulden, welke opbrengst bestemd was voor zijn drie dochters Maartje, Lijsabeth en Trijntje. Voor het huis werd 250 gulden ontvangen. De koper, Pieter Pietersz, moest het totale bedrag van 6.000 gulden als volgt betalen: 500 gulden meteen op 1 mei 1722, 700 gulden op 1 november 1722, en vervolgens 24 jaarlijkse termijnen van 200 gulden, telkens op 1 november te voldoen.

Er kwam nu een einde aan het molenaarsschap van Reijer Pietersz. Hij had echter voldoende verdiend om de rest van zijn leven te kunnen rentenieren. Hij is in Alkmaar gaan wonen, dezelfde woonplaats als zijn zoon Simon en diens vrouw. Mogelijk dat hij bij deze zoon is gaan inwonen.

Afbetaling molen Schagen (1)

Intussen was Reijer ook betrokken bij een proces tussen de erfgenamen van Pieter Hendriksz. Molenaar en Mues Adriaansz. Molenaar. Het ging over een betalingsachterstand die Mues had in verband met de koop van de molen op het Noord in Schagen. Mues moest dit betalen aan de vorige eigenaar Reijer Pietersz die dit weer doorbetaalde aan de eigenaar daarvoor (Aalbert Aalbertsz Cool), die het weer doorbetaalde aan de eigenaar daarvoor (de inmiddels overleden Jacob Hillebrants), die het weer doorbetaalde aan de eigenaar daarvoor (voornoemde Pieter Hendriksz Molenaar). Dit kwam doordat de afbetalingstermijnen over ongeveer 20 jaar werden verdeeld, en bij tussentijdse verkoop de oude lening in stand bleef. Het ging om een bedrag van 175 gulden. De vrouw van Mues kreeg 13 april 1722 toestemming om haar man te vertegenwoordigen in deze zaak i.v.m. "onbequaemheijt" van haar man door "gebreck van verstant".
Op 11 mei verzocht zij uitstel totdat de zaak tussen haar en Reijer Pietersz was afgewikkeld. Reijer was volgens haar bereid de schadevergoeding vrijwillig over te nemen. Op 22 juni verscheen Reijer Pietersz bij de schepenrechtbank in Schagen en verzocht uitstel totdat hij de zaak had afgewikkeld met de voogden over de kinderen van de inmiddels ook overleden Aalbert Aalbertsz Cool. Hij kreeg 6 weken uitstel. Mues Adriaansz verklaarde intussen weer gezond te zijn en nam de zaak van zijn vrouw over. Op 28 september verklaarde de weduwe van Jacob Hillebrants dat zij wou meewerken om het verschil op te lossen. Op 1 maart 1723 verzocht Mues dat Reijer in Alkmaar zou worden aangeschreven om te verschijnen in Schagen. Op 12 april liet Reijer zich vertegenwoordigen door advocaat Kerckhoven. Hij gaf aan zich vrijwillig te laten veroordelen als verkoper van de molen aan Mues, met voorbehoud van zijn rechten op vorige eigenaars van de molen. Alle partijen konden zich hierin vinden. De schepenen deden vervolgens uitspraak waarbij de molen verkocht moest worden indien nu niet spoedig dit bedrag voldaan zou worden.

Huwelijk kinderen

Op 7 februari 1723 trouwde Trijntje Reijers, een dochter van Reijer. Zoals ook haar oma en haar zuster trouwde ook Trijntje als molenaarsdochter met een binnenschipper. Zijn naam was Hendrik Jansz. Sneekes, en zij vestigden zich in Nieuwe Niedorp.
Een jaar later ging ook haar broer Jacob trouwen. Het wettelijk huwelijk vond plaats op zondag 11 juni 1724 in Bergen. Jacob trouwde met Jannetje Cornelis Burger uit Bergen (N.H.), en zij vestigden zich in Schoorl. Jacob is daar waarschijnlijk bakker geworden.

Proces over de erfenis

Of er tijdens het huwelijksfeest van Jacob ook al over gesproken is me niet bekend, maar precies één dag na dit huwelijk, op 12 juni werd er een proces aangespannen tegen Reijer door twee van zijn kinderen. Dit vanwege de nalatenschap van hun moeder Maartje Pieters. Reijer en Maartje hadden namelijk nooit een testament laten opmaken, en daarom eisten Jan Reijersz., wonende in de Waert (Winkelderwaert ??), en Poulus Dirksz. Clomp, als gehuwd met Maartje Reijers, wonende te Schagen, nu hun erfdeel op. Zij verklaarden daarbij dat hun (schoon)vader tot op dat moment in gebreke was gebleven om een inventarisatie van de gemeenschappelijke boedel te maken, en om tot verdeling hiervan te komen. 13 juni gaven zij volmacht aan een procureur om hun zaken te behartigen. 3 juli stond deze zaak op de rol voor een reactie van Reijer Pietersz., welke reactie op 24 juli 1724 kwam, want toen verklaarde Reijer bij monde van zijn zaakwaarnemer dat hij hiertoe nooit onwillig is geweest, en altijd bereid is geweest om tot een verdeling van de boedel te komen, zonder dat daar een rechter aan te pas had hoeven komen. Vervolgens deed hij het voorstel om alsnog tot inventarisatie en verdeling van de boedel te komen waarbij ook rekening zou moeten worden gehouden met het gene Jan Reijersz. en Poulus Dirksz. Clomp reeds ontvangen hadden. Nadat Reijers procureur deze verklaring had gedaan, deden de schepenen het verzoek aan beide partijen om op maandag 7 augustus 1724 's morgens om 10 uur te verschijnen in herberg De Roode Leeuw te Schagen om tot een akkoord te komen. Op 14 augustus werd uitspraak gedaan in deze zaak. De zaakwaarnemer van Jan en Poulus Dirksz. accepteerde de presentatie van Reijer op 24 juli gedaan, en ook Reijers zaakwaarnemer verzocht veroordeling op grond van "de soo billijcke presentatie" van Reijer op 24 juli. Hij verwees echter nog wel naar de kosten welke hem zo "impertinent" waren aangedaan. De uitspraak luidde vervolgens dat Reijer een behoorlijke inventarisatie moest geven van de boedel, en dat deze vervolgens verdeeld moest worden. De kosten hoefden nog niet betaald te worden. Een boedelbeschrijving is helaas niet terug te vinden in de archieven.

Afbetaling molens Schagen (2)

In 1725 blijken er opnieuw problemen te zijn met de afbetaling van de twee korenmolens in Schagen. Op 23 april 1725 starten de erfgenamen van Joris Garbrantsz uit Berkhout een proces tegen de huidige eigenaars van de molens (Pieter Pietersz Laagedijk en de weduwe van Mues Adriaansz). Beide molens waren in 1709 door Jacob Hillebrantsz verkocht aan Aalbert Aalbertsz Cool. Jacob had zijn vordering op Aalbert in januari 1717 verkocht aan genoemde Joris Garbrantsz. Deze vordering betrof de op dat moment nog 14 resterende afbetalingstermijnen van 400 gulden per jaar. Na de verkoop in 1717 hebben Reijer en Mues nog een paar termijnen betaald. De laatste aflossing was door Reijer betaald op 1 november 1721 (een bedrag van 100 gulden). De achterstand bedroeg nu 1.500 gulden (1 november 1721 nog 300 gulden en 1 november 1722 t/m 1724 nog drie keer 400 gulden).
Op 7 mei 1725 verzochten Pieter Pietersz en de weduwe van Mues Adriaansz uitstel totdat de zaak met de verkopers van de molens is afgewikkeld. Blijkbaar stond Reijer Pietersz garant voor de afbetalingstermijnen. Zij verzochten dat Reijer in Alkmaar een dagvaarding zou krijgen om op 4 juni 1725 om 9 uur 's-morgens op het gerecht van Schagen te verschijnen om de eis aan te horen. De schepenen gingen hiermee akkoord.

In Schagen was Mues Adriaansz. dus komen te overlijden. Zijn gewezen knecht Maarten Reijersz., de zoon van Reijer Pietersz., huurde vervolgens van de weduwe van Mues Adriaansz. de korenmolen op het Noord en de achterwoning. Het huurcontract werd op 30 juli 1725 opgesteld door een notaris te Schagen. Ook Reijer heeft zijn handtekening onder het contract geplaatst. Hij had zich namelijk tot borg gesteld voor de betaling van de huur door zijn zoon Maarten.
Het huurcontract bevatte de volgende voorwaarden:

De huurperiode was van 1 augustus 1725 tot 31 juli 1728
Het kruitouw, weertouw en ander touwwerk in de molen werd getaxeerd op 3 gulden, de vier zeilen op de wieken op 20 gulden, nog drie andere zeilen op 39 gulden, de kruiwagen op 5 gulden en het schuitje op 28 gulden. Samen dus 95 gulden
Waardevermindering van deze goederen moest door Maarten betaald worden, en waardevermeerdering door de weduwe (Maartje Dirks).
Schade aan de molen die zou ontstaan tijdens stilstand van de molen was voor rekening van de verhuurder.
Schade tijdens het draaien van de molen aan voornoemde getaxeerde goederen alsmede de kammen, staven, wielen en ijzerwerk waren voor rekening van de huurder
Schade aan de roeden en de as tijdens het draaien van de molen werden betaald door beide partijen, ieder de helft
De 'hacht' van de stenen bleef voor rekening van de verhuurder
De huurder moest de zeven bilhamers aan het eind van de huurperiode teruggeven in dezelfde staat als aan het begin.
De huurder mocht de put en regenwaterbak, het erf en de brug gebruiken
De huurder draagt het wachtgeld van de molen
De huurder en verhuurder samen zouden eerst een nieuwe roede in de molen laten maken
De huurprijs bedroeg 72 gulden en 10 stuivers per kwartaal

Op zondag 5 oktober 1727 zal er wel een lekker briesje hebben gestaan. Maarten Reijersz. die meelmolenaar op het Noord in Schagen was wou daarom wel malen, dus ging hij naar het huis van de officier om toestemming te vragen, want op die dag mocht er eigenlijk niet gewerkt worden volgens de keur van Schagen. De officier was er echter niet, en toen hij er bij het tweede bezoek van Maarten nog niet was, gaf de "maijt" toestemming, en ging Maarten aan het malen. Op 20 oktober moest Maarten hiervoor bij de rechter komen, en werd hij veroordeeld tot een boete van 3 gulden + kosten.

Lief en leed

Op 18 januari 1725 trouwde in Alkmaar Peter Peterse van Langedijck en Anne Cornelis Claver. Getuigen bij dit huwelijk waren Reijer Peterse van der Meulen, zoals hij hier werd genoemd, en zijn zoon Simon Reijersz van der Meulen. De vraag is of het bruidspaar familie was van Reijer en zijn zoon. De bruidegom zou een neef (de zoon van tante Brecht Reijers) kunnen zijn geweest. Hij was in ieder geval degene aan wie Reijer in 1722 zijn korenmolen op de Loet in Schagen had verkocht.

Een ander huwelijk was dat van een zoon van Reijer. Op 18 november 1725 trouwde Jan Reijersz. Molenaar met Maartje Cornelis Cramer uit Nieuwe Niedorp. Jan woonde op dat moment in Winkel. Hij kocht daar een korenmolen en huis in 1726.
Meer hierover kunt u lezen in het verhaal over Jan Reijersz Molenaar

De verkoper Hillebrant Pietersz. was dezelfde als degene die jaarlijks 200 gulden verschuldigd was aan Reijer Pietersz. vanwege de koop van de korenmolen van Warmenhuizen.

Reijers schoondochter Antje Cornelis Wieringen is omstreeks die tijd komen te overlijden. Op 29 februari verkocht Simon Reijersz. van der Meulen vervolgens de "kustingbrief" op de korenmolen op de stadswal van Alkmaar. Dit hield in dat Reijer en Simon de afbetalingstermijnen van de in 1714 gekochte molen nu voortaan aan de koper van de "kustingbrief" moesten betalen.

Simon van der Meulen is op 27 juni 1728 hertrouwd met Lijsbeth Michiels Philander, afkomstig uit de Achterstraat in Alkmaar. Zij was nog niet eerder gehuwd geweest, en was in verwachting van een kind. Simon woonde op dat moment aan de Oudegracht. Hij is vermoedelijk rond 1730 of 1731 overleden.

Molen te Alkmaar

Testament

Op 15 mei 1728 kwam een Alkmaarse notaris bij Reijer thuis langs om een testament op te maken. Reijer van der Meulen zoals hij hier werd genoemd, woonde in de Koornlaan aan de stadssingel te Alkmaar. Hij stelde zijn kinderen Sijmon, Lijsbeth en Maartje in de legitieme portie, en zijn vier andere kinderen, Maarten, Jacob, Jan en Trijntje voor wat betreft zijn verdere goederen tot enige erfgenamen. Waarschijnlijk zullen bij de verdeling van de erfenis van Maartje Pieters sommige kinderen (de op het moment van haar overlijden meerderjarigen) meer hebben ontvangen dan de andere kinderen.
Bij de verkoopakte van een bakkerij in 1728 bevonden zich een aantal verklaringen van Reijers kinderen dat zij volledig voldaan waren van hun moeders erfenis, "en dat wel met penningen van tijd tot tijt ter goeder reeckeningh en in minderingh onser voorsz. pretensie getrocken, gelijck bij uijtreekening klaar is gebleecken".

Verkoop huizen

Zo af en toe verkocht Reijer wat van zijn eigendommen.
Zijn bakkerij te Kalverdijk, verkocht hij in mei 1725. Er werd overigens gesproken over een vervallen bakkerij. Reijer kreeg hier 70 gulden voor. Het overgebleven bakkersgereedschap, behalve de broodborden, moest hij dan wel eerst uit de bakkerij verwijderen.

Op 26 mei 1727 verkocht Reijer een huis welke gelegen was op de Loet in Schagen. Hij kreeg hier slechts 11 gulden voor.

De bakkerij op Krabbendam verkocht hij op 9 november 1728 aan Hendrik Cornelisz. Loet. Hij ontving hiervoor een bedrag van 250 gulden.

Op 12 maart 1730 verkocht Reijer de bakkerij op de Zuiderbuurt in Warmenhuizen aan Willem Harmensz. Vool. Bij de koopsom van 500 gulden was ook het bakkersgereedschap inbegrepen.

Schoorl

Woonde Reijer op 15 mei 1728 nog in Alkmaar, op 9 november van dat jaar blijkt hij in Schoorl te wonen. Hij was waarschijnlijk bij Jacob Reijersz. en diens vrouw en twee kinderen gaan inwonen.
Deze zoon van Reijer zou in die tijd bier hebben vervoerd uit de brouwerij 't Fortuijn zonder belasting te hebben betaald. Volgens de impostmeester die dit ontdekt had, waren hij en Jacob op 21 mei 1729 schriftelijk overeengekomen dat Jacob 120 gulden zou betalen voor deze fraude. De eerste helft van dit bedrag had op 28 mei 1729 betaald moeten worden, maar dat had Jacob ondanks diverse vriendelijke verzoeken nog niet gedaan. De impostmeester (van 't kleijn zegel en gedrukte papieren) diende zijn eis tot betalen op 18 juni 1729 in bij de belastingrechter. Op een latere zitting moest Jacob met zijn antwoord komen, maar hij was niet op komen dagen.
Reijer Pietersz woonde op 12 maart 1730 nog in Schoorl. Vermoedelijk is hij omstreeks 1732 na het overlijden van zijn zoon Jacob verhuisd naar Nieuwe Niedorp, waar zijn dochter Trijntje woonde.

Maarten Reijersz als meelmolenaar in Schagen

Reijers zoon Maarten was nog steeds meelmolenaar in Schagen. Hij huurde de molen op het Noord in Schagen van Maartje Dirks, de weduwe van Mues Adriaansz. Maartje had het niet makkelijk. Zij was in 1725 hertrouwd met Reijer Cornelisz Grootschoen. Deze had Maartje echter in de steek gelaten en hield zich op in Den Helder als bakkersknecht, zonder dat Maartje iets wist over zijn terugkomst. Maartje had nog twee kinderen uit haar huwelijk met Mues. De molen op het Noord had zij in 1727 verkocht aan Jan de Jongh uit Zijdewind, maar deze betaalde niet voor de molen, en ook de transportakte was nog niet gepasseerd. Maartje kreeg toestemming om zonder haar man te procederen tegen Jan de Jongh. Op 10 mei 1728 bekende deze Jan de Jongh de koop, en hij wou wel betalen als hij de huurpenningen van Maarten Reijersz vanaf 1 november 1727 zou ontvangen. Op 14 februari 1729 had hij nog steeds niet betaald. Dit keer zei hij dat er sprake was van een recht van overpad over het molenpad waarvan hij niet op de hoogte was ten tijde van de koop. De molen had voor hem dus minder waarde dan hij dacht tijdens de koop.

Maarten Reijersz veranderde in 1729 van molen. Mogelijk had dit te maken met de perikelen rond de nieuwe eigenaar Jan de Jongh. Ingaande 1 mei 1729 huurde hij de meelmolen op de Loet van Pieter Lagedijk. Hij werd hier Maarten Reijersz. van der Molen genoemd, en de huur zou duren tot 1 mei 1731. Maarten is hierna in het huwelijk getreden met Trijntje Cornelis (Wagemaker). Dit vond plaats in Schagen op 8 mei 1729. Omstreeks 1732 is hij naar Jisp verhuisd. Hij werd daar meelmolenaar.

Overlijden van Reijer Pietersz

Nadat Reijer verhuisde naar Nieuwe Niedorp is hij aldaar in het huis van Trijntje Reijers en Hendrik Sneekes met pinkster 1737 overleden. Als mijn berekening goed is geweest viel pinkster dat jaar op 9 en 10 juni. Reijer was toen zo`n 74 jaar oud. Zijn nalatenschap bestond uit 1.800 gulden contant geld alsmede vorderingen op de kopers van de molens te Warmenhuizen en Schagen. In de jaren 1737 - 1742 is hierop nog 1.500 gulden ontvangen door de erfgenamen van Reijer, en in de jaren 1742 - 1747 mogelijk nog zo'n 1.000 gulden.
Wat opvalt is dat de ontvangen aflossingen van de molens door de zes erfgenamen in zes gelijke delen werd verdeeld, terwijl de molens in Schagen ooit waren gekocht door Reijer als vader en voogd over zijn drie dochters.

De erfgenamen van Reijer verkochten op 23 oktober 1742 nog een akker zaadland in Warmenhuizen voor 42 gulden en op 19 maart 1743 een stuk grasland genaamd het mostaart weijtje voor 119 gulden (door Reijer Pietersz in 1697 gekocht). Ook op 19 maart verkochten ze voor 40 gulden de 2 akkertjes die Reijer in 1706 had gekocht van de broer van Maartje Pieters.
Op 9 april 1743 tenslotte verkochten ze voor 163 gulden een stuk grasland in het Kerkmeertje (door Reijer gekocht in 1695).

Het volgende verhaal

Het volgende verhaal gaat over Jan Reijersz Molenaar, de zoon van Reijer die zich als korenmolenaar vestigde in Winkel.

 

Terug naar deel C

Volgende verhaal

Top